Blog

31
mei

De zoektocht naar hoop gaat door

Thema: het evangelie gaat de wereld in

Inleiding
In dit artikel wil ik als afsluiting van de serie preken over het Nieuwe Testament vooral vooruit kijken naar hoe het evangelie in de Griekse wereld is ontvangen en verwerkt. Voor mij is de ontwikkeling van het Westers denken zelf belangrijk, omdat daarin een omslag zichtbaar wordt van een zelfde gewicht als de omslag van het mythische naar het rationele wereldbeeld in de tijd van Jeremia.

Van een mythische naar een rationele wereld
In de preken over Jeremia zagen we de omslag van het mythische wereldbeeld (chakra 2) naar het rationele wereldbeeld (chakra 3) die het Astijdperk (het millennium vóór Chr.) bezighield. De overgave aan de krachten en machten die de natuur bepaalden, vruchtbaarheidscultus en godinnenverering verloor haar leidende positie. Ze maakte plaats voor rationele kennis van en controle over die natuurwetten voor eigen voordeel, het ontstaan van de grote beschavingen gebaseerd op overproductie in de landbouw, de verering van oorlogsgoden en het inzetten van legers om de eigen heerschappij te consolideren en uit te breiden.
In het Westen bleef Egypte met de Nijl als levensader voor de landbouw een constante macht, waar rekening mee moest worden gehouden. In het Oosten wisselden de wereldmachten elkaar af. Dat begon in Mesopatomië – het gebied tussen de rivieren de Eufraat en de Tigris – met Assyrië, dat door Babylonië werd onttroond, vervolgens namen de Perzen de heerschappij over tot de Grieken met Alexander de Grote een wereldrijk stichten van een ongekende omvang. In de tijd van Jezus was de Griekse cultuur – hellenisme, gnostiek – wijd en zijd verspreid en ook de Romeinen, die de Grieken waren opgevolgd, hadden er veel van overgenomen en er eigen namen aan gegeven. Zij breidden het gebied waarover zij macht uitoefende nog verder uit en werden daarbij geholpen door de oost-west hoofdas van Eurazië die we bij Jared Diamond hebben leren kennen.
In Griekenland zelf was tijdens het Astijdperk ook van alles gebeurd. De zogenaamde natuurfilosofen – die voor Socrates leefden in de zesde eeuw vóór Chr. – begonnen de mythische verhalen, zoals ze nog bij Homerus voorkwamen, in twijfel te trekken. Ze gingen zelf nadenken over de wetmatigheden in de natuur. En daarmee was het westerse denken binnen het rationele wereldbeeld in feite geboren. Je kunt het westerse denken in drie periodes opdelen – premodern, modern en postmodern – die steeds in gang worden gezet door allerlei nieuwe ontdekkingen in de natuurwetenschap. Ik zal hier deze ontwikkelingen in een paar grove lijnen schetsen. Voor een meer gedetailleerd beeld van deze – best wel ingewikkelde – materie kun je terecht in hoofdstuk 2 van J.C. Vaessen, A Quest for Hope.
Het westers denken is voor een belangrijk deel gebaseerd op en beïnvloed door het oude Griekse denken, dat de nadruk legt op het zintuig zien. Het Griekse woord theorein, waarvan ons woord theorie is afgeleid, betekent ‘zien’. Kennen is in de eerste plaats een kwestie van zien, om te beginnen in de concrete ruimte, daarna in abstracte vormen en ideeën. Via het Christelijk geloof is er ook een belangrijke Bijbelse invloed geweest. Maar het Hebreeuwse horen heeft het Griekse zien nooit kunnen overvleugelen. Het Nieuwe Testament was immers ook in het Grieks geschreven …

Het Westers denken
a) Premodern, tweeduizend jaar ‘Entdeckungsfreude’
De oude Griekse natuurfilosofen hebben zich nooit de vraag gesteld hoe alles ooit was begonnen. Zij beperkten zich tot de zichtbare en denkbare werkelijkheid en vroegen zich af hoe die in elkaar zat. Ze waren er al achter dat de aarde een bol was en dachten dat alle sterren en planeten om de aarde cirkelden. Ze leefden in een geocentrisch wereldbeeld – de aarde is middelpunt van het universum en alles draait daar om heen. En dat is altijd zo geweest. Er was ook maar één logisch systeem, de logos, waar men in leefde. De logos, het Griekse woord voor ‘woord’ is de logische ruimte van de waarheid, waarin zeggen en zijn één zijn. Als je iets zegt wat in de werkelijkheid niet bestaat, dan lieg je. Bestaat het wel dan spreek je de waarheid. Je kunt in dit logische systeem wel vragen ‘wat is de waarheid?’, maar niet ‘wat is waarheid?’ In het geocentrisch wereldbeeld met de logos als uniek logisch systeem was men één met het universum, leefde men in de waarheid en die waarheid was bereikbaar als de menselijke ratio correct werd gehanteerd. Niet alles was al duidelijk maar zou dat zeker worden. En de moraal, dat wil zeggen een deugdzaam leven – alètheia – zou daar een handje bij helpen. Met zijn kennen en deugdzaamheid gaat de mens grenzen verleggen, steeds nieuwe werelden ontdekken en de vreugde daarvan ervaren.
Het oude logische systeem van de logos was een gesloten systeem, waarbinnen alles geacht werd te gebeuren. Het gaf op die manier een zekere veiligheid en geborgenheid aan het denken, doen en geloven, want ook de goden opereerden binnen dit systeem. Het Johannes evangelie stelt in z’n aanhef Christus zelfs voor als de Logos. Natuurlijk functioneert dit logische systeem binnen het rationele wereldbeeld met z’n nadruk op analyseren, wil opleggen, controle uitoefenen en oorlogvoeren, waardoor veel is geleden en gemarteld. Maar dit gebeurde wel allemaal binnen een voor de mens ‘overzichtelijk’ denkkader, waarin kennen en zijn op z’n minst de hoop op een betere toekomst mogelijk maakten.
De natuurfilosofen gingen dan ook wezenlijke vragen stellen over de werkelijkheid. Is er een onveranderlijke oersubstantie of oervorm, alleen bereikbaar met de ratio, en zijn de veranderingen slechts illusies van de zintuigen? Of kun je de zintuiglijke waarnemingen wel vertrouwen en is er niets onveranderlijk? Hier heb je de vraag die de westerse filosofie tot nu toe heeft beziggehouden en waarvan de uitkomsten nu bekend staan onder de namen logisch en empirisch positivisme (Wittgenstein I en II). Andere oude Grieken combineren beide standpunten op een meer dialectische manier – zoals Hegel later zou doen – en zeggen: er zijn vier oervormen namelijk de vier elementen en deze vormen de basis van een voortdurend dynamisch ontwikkelingsproces van verbinden en ontbinden, waardoor steeds weer iets nieuws ontstaat. Nee, zegt weer een ander, alles is opgebouwd uit de kleinst mogelijke, niet verder te splitsen deeltjes – a-toom = ondeelbaar – en legde zo de basis voor de nucleaire fysica.
Wat je dus ziet is dat alle moderne vragen al 2500 jaar geleden opkwamen bij de oude Griekse denkers. Socrates, Plato en Aristoteles bouwden hierop voort en ook de christelijke kerkvaders voelden zich thuis in dit denkkader en konden er gewoon op voortborduren. Hierin komt verandering als met Copernicus rond het jaar 1500 het westerse denken een belangrijke ommekeer ondergaat dat het moderne tijdperk inluidt.

b) Modern, 500 jaar twijfelen
Na de donkere middeleeuwen, gedomineerd door machtsstrijd, oorlog en bijgeloof, bracht de Renaissance de oude Grieken weer terug in de belangstelling. De natuurwetenschap had nu echter de beschikking over betere meetinstrumenten en men kwam er al snel achter, dat afstanden tussen de planeten van een heel andere orde waren, dan altijd was gedacht. En niet de aarde, maar de zon is middelpunt van het universum. Het geocentrisch wereldbeeld wordt vervangen door het heliocentrisch wereldbeeld. De aarde is z’n centrale positie kwijt. Maar in dat geval is ook de mens naar de marge verdreven.
Iemand als Descartes gaat daarom systematisch aan alles twijfelen om te ontdekken wat je nog als ‘waar’ kunt bestempelen. Er was maar één ding, dat hij niet kon betwijfelen, namelijk het feit dat hij twijfelde: cogito ergo sum – ik denk, dus besta ik. Het individuele bestaan wordt daarmee gebaseerd op het subjectieve denken. Maar hoe kun je dan nog algemene uitspraken doen over de werkelijkheid als geheel? Alleen als er zoiets bestaat als een universeel subject. Kant heeft nog geprobeerd iets dergelijks te verdedigen en daarop de objectieve kennis te baseren, maar is daarin mislukt. Er bestaat niet zoiets als een universeel subject, want ieder mens is nu eenmaal verschillend. Dat geldt al binnen culturen, maar natuurlijk helemaal als we het over verschillende culturen hebben.
Het gevolg is dat in principe iedereen z’n eigen waarheid kan hebben. En nu wordt de vraag ‘wat is waarheid?’ wel actueel. Er worden in het moderne tijdperk hele reeksen logische modellen ontwikkeld, die allemaal hun eigen waarheid vinden en verkondigen. Dat gaat van de eenheid van zeggen en zijn, de – premoderne – correspondentietheorie, tot het volledig loslaten van het verband tussen taal en werkelijkheid, de – postmoderne – deflatietheorie. In de correspondentietheorie is zekere kennis over de zintuiglijk waarneembare werkelijkheid en daarbuiten mogelijk. In de deflatietheorie verwijst kennis uitgedrukt in taal niet eens meer naar de concrete of denkbare werkelijkheid en wordt daardoor ook niet meer gecorrigeerd. Waarheid is op die manier op z’n best een puur individuele zaak geworden en op z’n slechtst een complete illusie. Een voor mijzelf belangrijke tussenpositie neemt de dialectische theorie in. Daarin bestaat er wel zoiets als waarheid, maar die is altijd groter dan de mens kan bevatten. Groei blijft dus altijd mogelijk, omdat ook voor het ‘ondenkbare’ een plekje blijft ingeruimd. In de twintigste eeuw draait de filosoof Heidegger het cogito van Descartes om. Aan het kennen wordt volgens Heidegger veel te veel gewicht toegekend. Niet het kennen is de basis van het bestaan, maar het bestaan maakt kennen mogelijk. Daarmee komt ook de moraal, verantwoordelijkheid voor een zinvol bestaan, verantwoorde omgang met kennis, weer in beeld.

c) Postmodern, enkele decennia chaos en verwarring
Opnieuw is het de natuurwetenschap die een nieuw tijdperk inluidt. Met de Hubble telescoop werd het mogelijk om voorbij ons eigen zonnestelsel te kijken. Men kwam er achter dat er vele zonnestelsels zijn in het universum en dat niet één ervan als centrum fungeert. Het heliocentrisch wereldbeeld is dus ook achterhaald en wordt vervangen door wat ik voorlopig maar even het non-centrisch wereldbeeld noem. Quantum mechanica en chaos theorie maken duidelijk hoe twijfelachtig de status is van objectieve, zekere kennis. De hele mens – en niet alleen zijn ratio – komt weer in beeld, maar wat is nog de grond waarop hij z’n leven op en zinvolle manier kan inrichten?
De postmoderne – veelal Franse – filosofen zijn in deze uitermate sceptisch en uitgesproken negatief. Voor Derrida is elke grond voor waarheid en algemeen geldende kennis gewoon verdwenen. Alles wat wij in het westers denken hierover hebben bedacht en geconstrueerd moet worden gedeconstrueerd. Als er al zoiets als waarheid is, dan is dat compleet anders dan wij ooit hebben bedacht. Lyotard richt zich meer op de moraal en is nog negatiever. Moraal is volgens hem ‘een wolk van terreur die zich verbergt in het transparante blauw van de taal’. Als waarheid en moraal illusies zijn, dan is de hele werkelijkheid en het leven daarin een chaos geworden zonder enige zin. Het westerse denken kraakt en bezwijkt onder z’n eigen imposante gewicht …

Een uitweg uit het postmoderne nihilisme
In het postmoderne nihilistische wereldbeeld valt gewoon niet te leven en je ziet dan ook vele reacties hierop verschijnen. Fundamentalisme, terugvallen op de oude zekerheden en die met hand en tand verdedigen is er één van. Dat gebeurde ook in de tijd van Jeremia en het bracht helemaal niks. Ik ga daarom voor een ander optie.
Op zich vind ik de postmoderne kritiek op het westers denken uitermate waardevol, hoewel ik het met de conclusies van met name Lyotard absoluut oneens ben. Voor mij is het duidelijk, dat we op zoek moeten naar alternatieven voor de westerse manier van het omgaan met de werkelijkheid als geheel en daarbij kan Howard Gardner helpen. In de westerse cultuur wordt namelijk het ruimtelijke en het logisch mathematische inzicht gebaseerd op het zintuig ‘zien’ het meest geprefereerd. Een slimme meid is op haar toekomst voorbereid en kiest exact. De technische banen en de exacte wetenschappen genereren nog steeds de meeste status en de hoogste honoraria in onze maatschappij. Als je echter één zintuig met de bijbehorende soorten inzicht boven alle andere stelt, dan pleeg je al een soort terreur ten opzicht van je eigen menselijke brein. Daarin heeft Lyotard wel gelijk. De vraag is alleen hoe ga je daarmee om?
Je kunt bij de pakken neer gaan zitten, zo van: het is nou eenmaal niet anders. Maar je kunt ook zeggen: kennelijk is zo’n voorkeursbehandeling een cultureel bepaalde zaak en dus moet het mogelijk zijn om voor een andere opstelling te kiezen. Ook de andere zintuigen op waarde schatten en laten meedoen is dan van levensbelang. Het Hebreeuwse horen bijvoorbeeld, dat het taalkundige en het muzikale inzicht ondersteunt. Maar ook het persoonlijke inzicht van Oud Oosterse chakra-systeem is waardevol. Een heel mens worden waarin alle zintuigen van gelijk waarde zijn en elkaar aanvullen, dat is eigenlijk het ideaal van het christelijk geloof zoals dat wordt uitgedrukt in de evangeliën. Maar als alle zintuigen van gelijke waarde worden geacht te zijn, dan geldt dat ook voor de culturen, die bepaalde zintuigen en de soorten inzicht die ermee samenhangen, prefereren. En als alle culturen en wereldreligies elkaar op deze manier gaan benaderen en waarderen, dan komt de wereldvrede een stuk dichterbij. Het tijdperk van de liefde, Aquarius, komt in zicht.

Tenslotte
Het evangelie van het grote liefdegebod trekt de wijde wereld in, als eenmaal de canons van Oude en Nieuwe Testament zijn afgesloten en – in het Christelijk geloof – tot een nieuwe eenheid zijn samengevoegd. Wat ik met de preken over Tenach en Eu-angelion heb willen laten zien, is de ontwikkeling van het liefdegebod door de eeuwen en culturen heen binnen de ontstaansgeschiedenis van de Heilige Schrift. Dat is allesbehalve een statische aangelegenheid geweest. Het geloof is er altijd in beweging geweest en kreeg steeds meer inhoud naarmate de wereld van de gelovigen groter werd.
Die beweging houdt niet op, als het ‘heilig document’ eenmaal tot tekst is gestold. In de Joodse wereld gaat de traditie verder in de rabbijnse literatuur en in de Christelijke wereld in de teksten van kerkvaders en concilies. Vooral de laatsten zijn interessant, als het gaat om het zoeken naar nieuwe vormen van geloven en denken, waarin twee totaal verschillende culturen – Hebreeuws en Grieks – bij elkaar komen. En ook nog steeds actueel, getuige het succes van Dan Brown’s wereldwijde bestseller De DaVinci Code. Kennelijk zijn we bij het instorten van ons geloof in het rationele wereldbeeld – voor een groot deel gebaseerd op het Griekse theorein – aan iets nieuws toe. Dat is voor mijn gevoel in de bijbel al volop voorgekookt en in de Christelijke traditie doorworsteld. Op die worsteling, de worsteling in de Christelijke traditie van horen en zien, mystiek en rede, geloof en wetenschap, wil ik in de komende artikelen de aandacht richten. Zij is nog steeds gaande en wellicht is het mogelijk om daarin nieuwe wegen voor de hoop te vinden.

Ik zou het leuk vinden als je op de gedachten in dit artikel of in andere artikelen wilt reageren.

Leave a Reply

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.