De ethische noodzaak van bezit (1) ‘Bezit’
Inleiding
Bezit, vermogen en het inkomen dat daaraan is verbonden is hot stuff op het ogenblik Maar bezit is vluchtig, zo vluchtig als de klanken van een klankschaal. Vandaag heb je het, morgen ben je het kwijt. Carpe Diem zeiden de hedonisten, pluk de dag. Laten wij eten en drinken en vrolijk zijn, want morgen sterven wij. Maar pakken wat je pakken kan, is toch niet aan de orde in de religieuze idealen? Er zijn toch altijd ethische verplichten verbonden aan bezit? Oh ja, daar kun je – zeker als je ook nog dominee bent – prachtige, ontroerende, hartverscheurende verhalen over houden. Je krijgt dan een hoop gemoraliseer in de sfeer van de liefdadigheid, van de sociale bewogenheid, of van heel erg legitieme vakbondseisen. In het beste geval wordt er dan driftig meegeknikt, ja ja dat zou moeten, met de nadruk op zou en vervolgens gaan we weer over tot de orde van de dag, de orde van de beurskoersen, de orde van de fiscale wetgeving. Maar in tijden van crisis is meer nodig. Het zou al mooi zijn als we eens begonnen met een beetje ‘out of the box’ te gaan denken.
Een essay wil prikkelen. Voor mij betekent dat een idee uitproberen, waar je nog eens aan terug kunt denken en op door kunt kauwen. Ik geef daarom aan dit essay een wat filosofische titel mee, namelijk ‘De ethische noodzaak van bezit’. In die formule ligt niks vast, maar zijn juist alle drie de termen variabelen. Wat is ethiek? Wat is noodzaak? Wat is bezit? Het antwoord op die vragen is in alle drie de gevallen lang niet zo vanzelfsprekend als over het algemeen wel wordt aangenomen. We gaan ze alle drie bij langs. We beginnen bij bezit, gaan daarna naar de noodzaak en misschien komen we dan tenslotte uit bij een verfrissende opvatting over ethiek, die ook nog functioneel en werkbaar kan zijn.
Bezit
Veel van de noties, die wij in het Westen over allerlei zaken hebben, stammen uit de Bijbel en daarom wil ik eens wat licht laten schijnen over wat daarin over bezit of eigendom wordt gezegd. Ik beperk me even tot het Oude Testament, want dat is toch de basis van, maar vaak slecht begrepen door het Westers Christendom. Laten we eens kijken naar het jubeljaar, het Ruthverhaal en de belevenissen van de Bijbelse figuur Job.
Het jubeljaar
Zeven is een belangrijk getal in de Bijbel. Zeven is het getal van de volheid, de volheid die verwijst naar de Schepper zelf. God rustte op de zevende dag – de sabbat – en Hij zag, dat wat Hij had geschapen goed was. Rond dat weekschema en het getal zeven wordt vervolgens de tijd in het algemeen georganiseerd. Elk jaar wordt zeven weken na het Paasfeest, waarin de Uittocht uit Egypte onder leiding van Mozes wordt gevierd, het zogenaamde Wekenfeest gevierd. Zeven weken na Pasen – 7 keer 7 dagen dus, dat wil zeggen volheid in het kwadraat – wordt tijdens het Wekenfeest aan die volheid handen en voeten gegeven. De eerste vruchten van de oogst worden aan de Eeuwige geofferd en er wordt herdacht dat het volk van God op de berg Sinaï de tien geboden kreeg. Natuur en cultuur komen hier samen en vormen een eenheid, waarvoor de Allerhoogste in alle rust dankbaar wordt geloofd en geprezen. Als er zes van deze jaren zijn verstreken moet in het zevende jaar, het sabbatsjaar, ook de natuur rust hebben: elk zevende jaar moeten de akkers braak liggen en mag er niets op verbouwd worden. Tenslotte, als er zeven sabbatsjaren voorbij zijn, na 49 jaar dus, komt het zogenaamde jubeljaar. Elk vijftigste jaar moeten alle schulden worden kwijtgescholden, moeten alle slaven in vrijheid worden gesteld en mag iedereen met een schone lei beginnen.
Tja, zo wordt bezit wel heel erg betrekkelijk en de erfopvolging erg onzeker. Deze voorschriften zijn dan ook naar mijn weten nooit helemaal geëffectueerd. Zeker het jubeljaar niet. Maar de gedachte is wel mooi, toch. En er zit ook een diepere betekenis achter, die nog steeds geldig is. Namelijk deze: zet niet al je kaarten op materie en bezit, zoek je zekerheid niet in wat je hebt, want bezit is vergankelijk. Alleen de liefde van God is dat niet, maar die kun je niet bezitten, die kun je alleen maar delen met anderen.
Het Ruthverhaal
Dat laatste gebeurt in het Ruthverhaal. Elimelech vertrekt door honger gedreven met zijn hele gezin uit het broodhuis Bethlehem en wel naar Moab. Zijn zonen trouwen met Moabitische vrouwen, maar al het manvolk uit deze familie sterft in Moab. En zo keert Elimelechs weduwe Naomi samen met haar schoondochter Ruth berooid en bekaaid terug naar Bethlehem. Daar hoopt ze nog enig profijt te kunnen hebben van de sociale wetgeving, maar die geldt natuurlijk niet voor buitenlanders en zeker niet voor de Moabitische Ruth. Moab was immers al eeuwen een aartsvijand. Maar dan gebeurt er iets heel spannends. De man die de familie zou moeten opvangen, Boaz, wordt verliefd op Ruth. Dan wordt alles anders. De prachtige holle frase die Boaz op de akker tegen Ruth had gedebiteerd – het is goed dat je bent komen schuilen onder de vleugels van de Allerhoogste – krijgt pas echt betekenis als Ruth tegen Boaz zegt: laat me maar eens zien hoe dat werkt. Trouw met me en spreid jij je vleugels maar over mij uit.
En de algemeen gerespecteerde dorpsoudste trouwt met de Moabitische asielzoekster en hun zoon wordt de grootvader van de grote koning David. Ofwel het heil, dat met de Allerhoogste is verbonden, mag je niet voor zelf houden, ook aartsvijanden worden erin betrokken. Uit allerlei taalkundige aspecten kun je afleiden dat dit verhaal ook eeuwen later nog is gebruikt als kritiek op de hetze tegen gemengde huwelijken. De Allerhoogste heeft heel zijn schepping lief en niet alleen maar een klein clubje die de wijsheid in pacht denkt te hebben. Ook dat heilige religieuze bezit wordt dus in de Bijbel naar de knoppen geholpen.
Het Bijbelboek Job
En dat wordt weer heel erg duidelijk in de belevenissen van de Bijbelse figuur Job. Het boek Job behoort tot de zogenaamde wijsheidsliteratuur die stam uit de derde en tweede eeuw voor Chr., aan het einde dus van de lange ontwikkelingsgeschiedenis die de Bijbel heeft doorgemaakt.
Job was een rijke boer, die trouw zijn religieuze plichten vervulde. Op een vreselijke dag raakt hij in één klap alles kwijt. De ene knecht na de andere komt met onheilstijdingen. Niet alleen wordt hij beroofd van al z’n bezittingen, zelfs z’n kinderen worden vermoord. En Job restte niets anders dan op de mesthoop met gescheurde kleren te rouwen en met potscherven z’n zweren te krabben. Z’n vrouw komt langs en bijt hem venijnig toe, nou mooie God die God van jou, vervloek Hem toch man en pleeg zelfmoord. Maar zo ver is Job nog niet. Dan komen z’n vrienden hem ook nog even fijntjes vertellen, dat Job toch ergens de fout moet zijn ingegaan, anders zou hij niet zo zijn gestraft. Ook daar wil Job niet aan, want volgens hem klopt er iets niet in de theologische redeneringen van z’n vrienden. En uiteindelijk wordt Job door God zelf in de armen gesloten. Zijn idee over een liefdevolle God die meelijdt met mensen in de verdrukking is veel adequater en gaat eindeloos veel verder dan al het religieuze gelijk waarvoor mensen ten strijde trekken.
Ook hier wordt alles dat mensen in bezit dachten te hebben gerelativeerd en als onvoldoende gediskwalificeerd. Alle theologieën die in de lange geschiedenis van het volk Israël waren uitgedacht, worden door Job ontmaskerd. Ze proberen allemaal de Eeuwige voor het eigen karretje te spannen en verdrijven zo het mysterie dat ook met Hem verbonden is. Dat mysterie is de liefde, die mensen met elkaar verbindt. En daar is geen plaats voor uitbuiting of het zeker stellen van de eigen privileges. Materieel en spiritueel bezit, wegstervende klanken op een klankschaal. Ofwel: de Westers Christelijke machtswellust en bezitsdrang, die we overal op onze planeet zien gedijen, zijn dan misschien wel heel menselijk, maar op geen enkele manier op de Bijbel te baseren. En de huidige staat Israël zou er ook niet verkeerd aan doen om de eigen bronnen weer eens grondig te bestuderen.
Volgende week het tweede deel van dit essay over de ‘noodzaak’. Ik zou het leuk vinden als je op de gedachten in dit essay of in andere essays wilt reageren.