De ethische noodzaak van bezit (2) ‘Noodzaak’
Laten we het nu eens over het begrip noodzaak hebben. Als bezit, materieel en spiritueel eigendom op z’n minst slechts betrekkelijke waarde hebben, dan geldt dat misschien ook wel voor zoiets als noodzaak. Ik geloof dat ook onze Westerse opvattingen over noodzaak iets hebben van die wegstervende klanken op een klankschaal. Ik heb er zelfs een boek over geschreven met de titel A Quest for Hope, een zoektocht naar hoop in een wereld, die van de ene crisis in de andere rolt. En ik geloof ook, dat die crisissen het rechtstreeks gevolg zijn van de ontwikkeling van het Westerse denken vanaf de oude Grieken tot nu toe.
Premodern
Het Westers Christendom mag dan veel uit het Oude Testament en het Hebreeuwse denken hebben overgenomen, er is nog veel meer vanuit de oude Grieken overgewaaid. In het Oude Testament gaat het over mee zijn in de beweging, meezingen in het koor. Klanken sterven weg en beginnen opnieuw in heel andere melodieën en harmonieën om het hemelse gezang te benaderen. Bij de Grieken gaat het om overzicht, begrenzen, controle over wat het oog kan zien en het innerlijk oog kan bedenken. Ons woord theorie komt rechtsreeks van het Griekse woord theorein, dat zien betekent. Aristoteles maakte al onderscheid tussen de logica van de noodzaak en de logica van de waarschijnlijkheid. Maar beiden waren thuis in het ene universele logische systeem van de logos. Dat was een mooi overzichtelijk systeem waarin de aarde – en de mens natuurlijk – middelpunt was van het heelal, waarin de planeten volmaakte cirkels om de aarde beschreven en waarin zeggen en zijn volmaakt met elkaar correspondeerden. Als je iets bevestigde wat in werkelijkheid bestond, of ontkende wat niet bestond, dan sprak je de waarheid. Als je iets zei wat niet echt zo was dan loog je. De vraag ‘Wat is de waarheid?’ werd regelmatig gesteld. Niet alles was al bekend, maar wel noodzakelijkerwijs en in principe kenbaar. De vraag ‘Wat is waarheid?’ was daarom ook ondenkbaar.
Modern
De noodzaak die inherent is aan het logos systeem om alles als in principe als kenbaar te veronderstellen en zo de mysteriën te ontmaskeren als naïef geloof, verdween toen Copernicus ging meten. Hij kwam tot de ontdekking dat niet de aarde maar de zon middelpunt was van het heelal, dat de hemellichamen helemaal geen volmaakte cirkels maar elliptische banen beschreven van onvoorstelbare afstanden en dat ook zij een begin en een einde kenden. Het oude Griekse geloof dat we dit allemaal rationeel zouden kunnen begrijpen hield nog even stand in het rationalisme van het Verlichtingsdenken, maar begon alras te tanen. Descartes ging alles in twijfel trekken, zelfs z’n eigen bestaan tot hij ontdekte dat hij niet kon betwijfelen dat hij twijfelde. En zo baseerde hij z’n individuele bestaan op z’n eigen subjectieve denken: cogito ergo sum, ik denk en dus besta ik.
Maar ja, dan is het hek toch echt van de dam. Iemand anders kan wel heel iets anders denken, zou die daarom dan minder bestaan of minder bestaansrecht hebben? Kant probeerde nog om de noodzaak in het logos systeem te redden door zo iets als het universele subject te veronderstellen voor wie sommige dingen noodzakelijkerwijs zijn zoals ze zijn. Zelf-evidentie noemde hij dat. Maar dat was ook niet vol te houden. De Boeddhist ervaart de wereld nu eenmaal principieel anders dan de Westerling. Het gevolg was dat er een scala aan logische systemen werd ontwikkeld met allemaal hun eigen waarheid. Daarmee is ook Aristoteles’ idee over de waarheid van de baan. Als je iets als waar beweert, dan word je wel geacht erbij te vermelden volgens welk logisch systeem je dat beweert. Niets is meer noodzakelijkerwijs waar, dat hangt helemaal van je logische systeem af. Wat voor het ene logische systeem waar is, is dat volgens het andere niet. De vraag ‘Wat is waarheid?’ wordt nu een heel legitieme vraag, die op heel veel manieren kan worden beantwoord. Weg universele noodzaak van welk inzicht dan ook.
Postmodern
We kijken in de natuurwetenschap dus steeds verder, onze wereld wordt steeds groter en het inzicht wordt steeds sterker, dat onze kennis daarvan maar heel voorlopig, grillig en gedeeltelijk is. Hubble was namelijk met z’n sterke kijker tot de ontdekking gekomen, dat er niet één zon is, maar dat er vele zonnestelsel in het universum zijn en dat geen van al die zonnen er aanspraak op kan maken centrum te zijn. In de postmoderne filosofie wordt de deflatie theorie van waarheid ontwikkeld, waarin zeggen en zijn volledig gescheiden worden. Taal verwijst alleen nog naar zichzelf en niet meer naar een concrete werkelijkheid die door de zintuigen kan worden waargenomen of door het verstand bedacht. Bij de postmoderne filosofen dringt het besef door, dat er geen enkele noodzakelijk ware kennis van de werkelijkheid meer mogelijk is, omdat die nergens op gebaseerd kan worden. En zo wordt ook de moraal een zwart gat, waarin alles verdwijnt en waaruit niets moois meer kan opbloeien. Nihilisme heet dat.
De postmoderne mens heeft dus geen centrum meer, geen waarheid, geen moraal. Daarmee is wel alle noodzaak uit ons denken en doen verdwenen en zijn we hopeloos aan de chaos overgeleverd. Dit is echt serieuze filosofie, mocht je eraan twijfelen. Kijk maar eens bij schrijvers als Jaques Derrida, Jean François Lyotard, Richard Rorty en ga zo maar door. Maar wat nog belangrijker is, wat in de filosofie wordt uitgedacht, komt in de kunst terecht en via de massamedia in de brede maatschappij. We ontkomen er dus niet aan met z’n allen. Geen wonder dat we alle gevoel van controle verliezen en van de ene crisis in de andere rollen.
Op het postmoderne nihilisme komen allerlei reacties. Logisch natuurlijk, de kritiek mag dan terecht zijn, je kunt er niks op bouwen. Wat je heel veel ziet is dat we op grote en op kleine schaal terugvallen op oude ‘veilige’ posities die eens zekerheid boden maar nu niet meer. Dat gebeurt in de religies, in de economie, in de kunst, in de politiek. Soms met een fel en agressief fundamentalisme, vaak ook op een politiek correcte en maatschappelijk breed gedragen manier. In de laatste top 2000 kwamen alle nummers uit de jaren 70 en 80 en we vonden het heerlijk allemaal. Maar als het om de toekomst gaat, dan moeten we vooruit denken. En dan stijgt het vertrouwen in de weg die voor ons ligt (Ik geloof in jou en mij van Boudewijn de Groot) vaak niet ver uit boven de visie van een gesloten systeem waar je niet uit kunt ontsnappen (Hotel California van de Eagles), of doemt er een zwart gat op waar je alleen maar verder en verder in kunt wegzakken (Bohemian Rhapsody van Queen). Het wordt tijd voor een andere meer positieve toekomstvisie.
Volgende week het laatste deel van dit essay, dat gaat over de ethiek. Ik zou het leuk vinden als je op de gedachten in dit essay of in andere essays wilt reageren.