Lucas 10, wie is mijn naaste?
Thema: de omkering van de sociologische wet ‘eigen volk eerst’
Inleiding, wie is mijn naaste?
Wie is mijn naaste? Heb God lief boven alles en de naaste als je zelf. Maar wie is mijn naaste? Ik kan toch niet de hele wereld op m’n nek nemen! En trouwens er loopt nogal wat gespuis rond, dat ik graag uit de weg ga en waarmee ik helemaal niets mee te maken wil hebben. Dat brengt het aantal mensen, dat ik tot mijn naaste moet rekenen, al aardig terug tot hanteerbare proporties. Maar dan nog blijven er een heleboel over. Als we nou eens alle mensen uitsluiten, die niet tot mijn eigen volk, geloof of sociaal milieu behoren, dan wordt het allemaal wat overzichtelijker, vind U niet Jezus? Maar goed, ook in de groep, die dan nog overblijft, kan ik zo een heel rijtje mensen opnoemen, die uit zijn op m’n geld, m’n status, m’n vrouw. Eigenlijk kan ik de mensen, die het waard zijn om mijn naaste te zijn, op de vingers van één hand tellen. En zelfs van die is het nog maar de vraag, of ze me zullen blijven steunen als de nood echt aan de man komt. Want als het puntje bij het paaltje komt, dan sta je er als mens toch maar mooi alleen voor. Dat zou dan weer betekenen, dat je helemaal geen naasten hebt. En je voelt op je klompen aan, dat zo’n redenering ook weer niet klopt. Wie hoort nu wel en wie niet tot de groep, die ik tot mijn naasten kan rekenen. Kun je daar überhaupt een maatstaf voor bedenken, één die de bokken van de geiten scheidt? Wie is mijn naaste Jezus? Vertel het maar.
De barmhartige Samaritaan
En Jezus begint te vertellen. Er was eens een man, die van Jeruzalem naar Jericho reisde en onderweg door rovers overvallen werd. Hij werd half dood geslagen, van al z’n bezittingen beroofd en voor dood op het eenzame pad achtergelaten. Toevallig kwam er een priester langs en die dacht: oh jé, die arme man daar kon wel eens dood zijn. En als ik een dode aanraak dan ben ik een week kwijt met allerlei reinigingsrituelen. Daar heb ik echt geen tijd voor. In Jericho rekenen ze vandaag op mij, morgen en overmorgen zit ik vol met afspraken in Jeruzalem en dan komt de sabbat er ook zo weer aan … Laat ik er maar met een grote boog omheen gaan. Hij is waarschijnlijk toch al dood. En dan kan ik sowieso niks meer voor hem betekenen. En weg beent de priester met rasse schreden.
Een tijdje later maakt ook de Leviet zich snel uit de voeten, als hij de gewonde man daar roerloos ziet liggen op het verlaten pad. Wat dom, denkt de Leviet nog, om zo in je eentje op reis te gaan, onbeschermd en met zoveel geld zak. Kijk daar ligt zijn lege geldkistje als oud vuil op het pad. Sorry hoor, maar op die manier vraag je om moeilijkheden. Aan mij kunnen ze tenminste alleen al aan m’n kleren zien, dat ik een onbelangrijk baantje in de tempel heb en er dus bij mij weinig te halen valt. En snel verlaat ook de Leviet de plek des onheils.
Dan komt er van de andere kant een Samaritaan aan. Je kunt zien dat hij net begonnen is aan een lange reis. Z’n ezeltje is volgepakt met proviand en is in goede conditie. De reiziger loopt er naast en keuvelt wat met het dier. Wat nu? Daar ligt iemand op het pad! Hij is gewond. Hij heeft hulp nodig. Gelukkig je voelt z’n pols nog, ook al is die heel zwak. Hij leeft dus nog. Nou eerst maar even z’n ergste wonden verzorgen en dan eens kijken of hij vervoerd kan worden naar de dichtstbijzijnde herberg in Jeruzalem. De reiziger pakt de zwaarste last van het ezeltje, hijst het op z’n eigen rug en dan zet hij de gewonde man op het dier. Zo komen ze aan bij een herberg in de stad, waar hij de gewonde man goed verzorgd achterlaat. De herbergier is stomverbaasd, als hij hoort dat de reiziger en de gewonde man volslagen vreemdelingen voor elkaar zijn. Dat doe je toch niet allemaal voor een vreemde. Maar als de herbergier de te maken kosten vooruitbetaald krijgt, is het enige antwoord dat hij krijgt van de Samaritaan: zo’n arme man kun je toch niet aan z’n lot overlaten!
De hamvraag: ben ik een naaste?
En dan nu de hamvraag. Let goed op, want de formulering van de hamvraag steek heel nauw. Jezus vraagt niet: ‘voor wie van de drie die langs kwamen was de gewonde man een naaste?’ Nee, Jezus vraagt: ‘wie is voor die gewonde man een naaste geweest?’ De oorspronkelijke vraag: ‘wie is mijn naaste?’ wordt omgedraaid en luidt voortaan: ‘voor wie kan ik een naaste zijn?’ De eerste vraag is een passieve vraag. Het gevolg is dat je ellenlange discussies opzet, eindeloos nadenkt over de aard van het probleem en de gevolgen ervan voor jezelf, en dan vervolgens niks doet en met een grote boog om de hete brei heen loopt. Tja, zo gaat iemand vanzelf wel dood. De tweede vraag daarentegen is een actieve vraag, die actie oproept. Je gaat niet eindeloos theoretisch zitten nadenken, maar direct praktisch handelen om de acute nood te ledigen. Dan ben je zelf iemands naaste geworden. Of die ander jouw naaste nou wel of niet is en op wat voor gronden, is compleet onbelangrijk. Dat je zelf een naaste wordt voor iemand anders, daar gaat het om.
Liefde is … naaste zijn voor iedereen die je tegen komt
De schriftgeleerde, die aan Jezus de vraag stelde, moet dit alles toch niet vreemd voorkomen. Het komt wel heel dicht bij wat Mozes het volk Israël voorhield in Deuteronomium. De wet van de Allerhoogste God is geschreven in je hart. Hij is niet in de hemel, niet ver overzee, waar niemand hem kan halen, maar dichterbij dan je ooit hebt gedacht, in je eigen hart. De wet van God is in één woord samen te vatten, liefde. En daarom is het ook gewoon fijn om hem in je dagelijkse leven in praktijk te brengen. Het lukt nooit helemaal en altijd. De Heer zal het je vergeven en dan mag je opnieuw beginnen, net zo lang tot je dat goede gevoel weer terug hebt.
En hoe krijg je dat goede gevoel? Door je het lot aan te trekken van de weduwe, de wees, de vreemdeling en die met je zorgen te omringen. Door juist voor hen, die het zwaar te verduren hebben in het leven, een naaste te zijn. Wat Jezus doet met de vraag van de schriftgeleerde is dus helemaal in de lijn van de Schrift. Voor iedereen die je tegen komt kun je in principe een naaste zijn. Want de liefde van God is bestemd voor iedereen. Door die liefde in je hart te laten stralen, raak je iedereen die je tegenkomt er mee aan en geef je wat de persoon in kwestie nodig heeft. Een gewonde verzorg je. Iemand met een vraag geef je antwoord. En vooral als het een antwoord is, dat niet wordt verwacht, dan heeft dat een diepe uitwerking.
Evangelie is … de vijandschap ontstijgen
Soms denk ik wel eens: is het nu zo’n gekke vraag die de schriftgeleerde aan Jezus stelt? Ik bedoel, de vraag ‘Wie moet ik nu wel en wie niet meer tot mijn naasten rekenen’ is een vraag, die de hele mensheid sinds haar ontstaan heeft bezig gehouden. En wat gebeurt er als je die vraag omdraait: voor wie kan ik een naaste zijn? Er gebeurt in die simpele omdraaiing veel, heel veel. De sociologische wet ‘eigen volk eerst’ wordt namelijk buiten werking gezet. En als dat echt wordt doorgevoerd, dan heeft dat enorme gevolgen. Het hele erfrecht moet in dat geval worden aangepast. In de economie gaat het niet meer om maximale winst voor de eigen club, maar om maximaal welzijn voor alle betrokkenen, ook voor de concurrent. Staten hebben haast geen bestaansrecht meer en oorlogvoeren om het eigen grondgebied te verdedigen of uit te breiden is helemaal uit den boze. Vijandschap is ondenkbaar geworden.
Niet voor niets laat Jezus in zijn verhaal de Samaritaan de naaste worden van de gewonde man op het eenzame pad. Want de Samaritanen zijn altijd vijanden geweest van de Joden in Juda en Jeruzalem. Dat was al begonnen in het Noordrijk onder koning Achab. En het werd nog versterkt na de ballingschap. De Samaritanen waren geen zuivere Joden. Ze hadden zich vermengd met vreemdelingen, hielden er andere religieuze opvattingen op na en voelden zich absoluut niet gebonden aan de tempel in Jeruzalem. Een minderwaardig volkje dus, dat de heilige geboden en tradities met voeten trad. En uitgerekend een vreemdeling uit dat vijandige volk wordt tot voorbeeld gesteld. Degenen, die het allemaal zo goed zouden moeten weten, komen er in het verhaal bekaaid af. Weg eigenwaan, weg hoogmoed, weg superioriteit. Want de liefde gaat stromen, als je naaste wordt voor iemand die dat nodig heeft.
Eigenlijk is, als Jezus omdraaiing wordt doorgevoerd, het Messiaanse rijk aangebroken. Zover is het natuurlijk nog niet. We leven nog steeds in de gebroken werkelijkheid van economie, politiek en oorlogvoerende staten. Op zich wordt in de bijbel volkeren niet het bestaanrecht ontnomen en ook staten hebben bestaansrecht, zolang ze het dubbele liefdegebod in praktijk brengen. Bij Jeremia hebben we gezien dat wereldmachten, die alleen uit zijn op macht, controle en oorlog, hun eigen vernietiging organiseren. Zolang echter de eigen macht wordt gerelativeerd en ondergeschikt gemaakt aan de liefde van de Allerhoogste, zal ook de liefde voor de naaste een kans krijgen. En dan leef je op een stevige bestaansgrond. In plaats van je af te vragen of je wel iets voor iemand moet doen, ga je je afvragen wat je voor iemand kunt doen. Voor wie kan ik een naaste zijn?
Niet meer eigen volk eerst
Ik moet denken aan Fanny, die na een HBO opleiding SPW, in haar eentje in Groningen een project is begonnen voor hangjongeren. Gewoon, omdat ze dacht dat deze jongeren niet gelukkig zijn en er een zinvollere invulling van hun leven mogelijk moest zijn. Fanny werd samen met Roos en Elroy de naaste van deze jongeren. Gaandeweg wonnen ze hun vertrouwen. Gaandeweg werden de jongeren zelf enthousiast over wat er allemaal mogelijk was. En nu wordt het project op vele manieren gesponsord. Bovendien zijn heel veel mensen gaan meedenken over nieuwe mogelijkheden en nieuwe perspectieven voor mensen, die door de maatschappij geen naasten meer worden genoemd en worden uitgekotst. Er wordt opeens heel veel mogelijk als je naaste wilt zijn voor iemand, die dat nodig heeft.
Ofwel, als we Jezus willen volgen, dan komt het eigen volk niet eerst, maar de liefde voor de Allerhoogste God van hemel en aarde en voor de naaste, die net zo belangrijk is als je zelf bent. Want ook die ander – wie dat ook maar is – heeft recht op de liefde van God. En als je dat ideaal een beetje te hoog gegrepen vindt, omdat je tegenslag op tegenslag te verwerken krijgt bij het realiseren ervan, dan heeft de Heer daar ook een praktische oplossing voor. Op het ideaal wordt niet beknibbeld, dat blijft staan. Maar onderweg er naar toe worden we wel regelmatig gevoed met brood en wijn. Zo vindt de liefde van God door ons zijn weg naar de wereld, omdat we een naaste gaan zijn voor wie dat maar nodig heeft.
Voorbeden
Lieve God,
Dank U wel, dat wij niet de hele wereld op onze nek hoeven te nemen, en dat we ons ook niet druk hoeven maken over wie onze naaste nu wel of niet is. Dank U wel, dat we naaste mogen zijn voor wie dat maar nodig heeft. Open ons hart, open onze ogen en open onze oren voor de nood, dichtbij en ver weg, waar wij zelf wat aan kunnen doen. Leer ons hoe fijn het is om Uw liefde in de wereld te laten stromen en dat niet alleen de ander maar ook wij zelf door praktisch handelen in onze concrete werkelijkheid worden gezegend. En sterk ons met brood en wijn, als de weg ons zwaar valt.
Heer wees met een ieder van ons voor wie het leven moeilijk is. Geef mensen met wie de zorgen kunnen worden gedeeld, mensen die nieuwe perspectieven bieden, mensen die Uw liefde serieus nemen en er uit handelen, geloven en leven. Wees daarom ook met ons als wij stil worden voor U en met hen die wij daarbij aan Uw eeuwige barmhartigheid opdragen. Kom in ons hart, bid voor ons en doe ons Uw warmte ervaren
Stil gebed
Onze Vader
Bijbel-lezingen
Deuteronomium 30,9-14
Lucas 10, 25-37
Ik zou het leuk vinden als je op de gedachten in deze preek of in andere preken wilt reageren.