Dankbaarheid, een leerproces (2)
Over metaforen en symbolen
Laten we beginnen met Ricœurs metafoor- en symbool theorie, die ik als de kern van zijn interpretatieleer beschouw en waarmee hij een enorme hoeveelheid extra diepte geeft aan de dialectiek van afstand en nabijheid. Door hun onderlinge verbondenheid verkennen metaforen en symbolen diepe lagen van de werkelijkheid en bereiken zo zelfs vóór-talige, transcendente en religieuze betekenislagen van het menselijk bestaan. Het startpunt voor Ricœur is echter altijd de taal, de nauwe poort die de toegang verschaft tot de werkelijkheid zoals die is, had kunnen zijn of eens kan worden.
De metafoor
De metafoor is en is niet wat zij aangeeft. Heel vaak bevat de metafoor een paradox die tot in het absurde gaat en die op die manier ons dwingt om de werkelijkheid op een andere manier te bezien. Voor Aristoteles werkte de metafoor op het niveau van afzonderlijke woorden en de benoeming. Het was een stijlfiguur, beeldtaal die dienstbaar was aan de retoriek, dat wil zeggen de geschiedschrijving, de openbare redevoering, de poëzie. Aristoteles definieerde de metafoor als ‘de overdracht van een naam op iets, dat tevens naar iets anders verwijst; overdracht van soort naar individu, van individu naar soort of van individu naar individu volgens de regels van de analogie’ (Ricœur, 1975, 19) (*).
Ricœur breidt de werking van de metafoor uit en verbindt haar met de basiseenheid van het ‘discours’ (in de meest algemene zin van communicatie door middel van taal), en wel met de taalkundige zin – la phrase. Daar schept zij niet alleen een afwijking in de letterlijke zin van het woord op het niveau van de benoeming. De metafoor functioneert bovendien als een proclamatie, een verkondiging op het niveau van de taalkundige zin en creëert daar een conflict tussen twee verschillende interpretaties die beide actief zijn in die zin – phrase. De preek als speeltuin bijvoorbeeld. In het oorspronkelijke begrip homilie zijn beide betekenissen aanwezig, die van oudsher met deze twee woorden zijn verbonden en toch wel heel verschillende beelden oproepen – toespraak bij de preek en ontmoetingsruimte bij de speeltuin. Door in de liturgie van een kerkdienst het woord ‘speelkwartier’ te zetten op de plek waar normaliter het woord ‘preek’ staat krijgt dit liturgische onderdeel een heel nieuwe functie.
Op deze manier brengt de metafoor met behulp van de creatieve verbeelding twee verschillende werelden die elkaar altijd hebben tegengesproken bij elkaar in één beeld en dit veroorzaakt een schokeffect. Het is de schok van de ontdekking, de vreugde die is verbonden met het nieuwe inzicht dat zo’n ondenkbare connectie toch kan bestaan in het denken en in de verbeelding. Daarom is de levende – dat wil zeggen nieuwe – metafoor innovatief, revolutionair, grensoverschrijdend. Zo’n nieuw beeld – dat een creatief antwoord is op de spanning die bestaat tussen twee conflicterende interpretaties binnen één zin – betekent dan een uitbreiding van betekenis. En voor Ricœur is deze metaforische kracht (potentie) werkzaam in wetenschappelijke modellen, in de geschiedschrijving, in de literatuur, maar ook in de kunst, kortom overal waar het denken wordt geopend naar een nieuw begrip van werkelijkheid.
Het symbool
Het symbool heeft ook een dubbele werkelijkheid. Allereerst is er de directe letterlijke betekenislaag waarin een verborgen betekenis schittert, die wortelt in het zijn – goed en slecht – zelf. Maar het symbool is niet een menselijke schepping van taal of beelden, zoals dat bij de metafoor wel het geval is. In het symbool geeft het vóór-talige zijn zichzelf in de taal van de directe en letterlijke betekenis. Het symbool probeert niet het kwaad bij voorbaat te vangen of te controleren in een mythe met doel om de verlossing veilig te stellen. Het symbool put uit de onuitputtelijke en verborgen betekenislagen – goed en kwaad – in het zijn, die slechts op een voorlopige en gedeeltelijke manier in taal zijn uit te drukken.
Ricœur definieert het symbool als volgt: ‘elke betekenisstructuur waarin een directe, primaire, letterlijke zin verwijst naar een andere indirecte, secundaire, figuurlijke zin, die slechts begrepen kan worden in en door de eerste’ (Ricœur, 1969, 16) (**). Een symbool wordt pas symbool als het in taal wordt uitgedrukt. Alleen, waar de metafoor taalcreatie is, het geven van betekenis aan de omringende wereld, daar openbaart het symbool de dynamiek van het ontvangen van betekenis uit een diepe en verborgen, zelfs vóór-talige, werkelijkheid. Door het symbool is de mens verbonden met een werkelijkheid die bestaat uit vele betekenislagen. De kracht van het symbool wordt zo in de taal gebracht vanuit de diepe en verborgen zin- en betekenislagen die wortelen in buitentalige sferen als ‘het heilige’, ‘de lust’, ‘de kosmos’ en Ricœur concludeert: ’le symbol donne à penser’, het symbool geeft te denken (Ricœur, 1960, 323, cf. 1969, 284) (***). Dit suggereert dat alles al eens is gezegd – hoewel misschien in raadselen – en dat alles opnieuw moet worden opgestart in de dimensie van het denken. Voor Ricœur is het symbool met z’n dubbele betekenisstructuur daarom zo belangrijk dat hij in Le conflit des interprétations het hele interpretatieproces er nauw mee verbindt (zie Ricœur, 1969, 8-28, met name 16) (****).
Al voor elke theologie of speculatie van een meer mythisch karakter vinden we symbolen, die zijn verbonden met de directe ervaring van betekenis – de primaire symbolen. In de symboliek van het kwaad bijvoorbeeld kunnen we onderscheid maken tussen de magische opvatting: het kwaad als vlek, de ethische opvatting: het kwaad als afwijking en de meer geïnternaliseerde opvatting: het kwaad als last. Deze primaire symbolen zijn gevormd met behulp van betekenisdragers geleend uit de directe ervaring van de natuur (contact, oriëntatie, gewicht) en zij tonen de dubbele intentionele structuur van het symbool. Door de letterlijke betekenis heen – de materiële vlek, de afwijking in de ruimte en de ervaring van een last – doelen ze voorbij zichzelf op het ontvangen van een diepere betekenis die van belang is voor de mens, zoals hij is verweven met de sfeer van ‘het heilige’: het vervuilde schepsel, de zondaar, de schuldige. En dus doelt het symbool op iets als een vlek, als een afwijking, als een last en daar ligt nu precies z’n onuitputtelijke diepte. ‘Het symbool is de beweging van een primaire [letterlijke JCV] zin waardoor we deelgenoot gemaakt worden van de latente [verborgen, secundaire JCV] zin en maakt ons zodoende ‘gelijk’ aan hetgeen wordt gesymboliseerd, zonder dat we in staat zijn om die overeenkomst intellectueel te beheersen.’ (Ricœur, 1969, 286)
Voor Ricœur zijn er drie categorieën die de relatie weergeven tussen de ervaring van het kwaad en van de genade en hier komen we in de sfeer van de mythische symbolen. Dat zijn de categorieën van het ‘ondanks’, het ‘dank zij’ en het ‘hoeveel te meer’. Het ‘ondanks’ is een reële categorie van de hoop en de vergeving. Verzoening wordt verwacht ondanks het kwaad. Zij kan niet worden bewezen of georganiseerd, er kan slechts op worden gehoopt. Het thuis van deze categorie is niet een systeem, maar een verhaal (een mythe), niet een logica, maar een eschatologie. Desalniettemin is dit ‘ondanks’ tegelijkertijd een ‘dankzij’. Het Principe der Dingen dient wel degelijk de genade met en dankzij het kwaad. Maar dit is en blijft een mysterie omdat we niet beschikken over absolute kennis van beide sferen, van goed noch kwaad. Maar dan is er tenslotte nog het ‘hoeveel te meer’ van de apostel Paulus in Romeinen 5,20: ‘waar de zonde toeneemt, daar neemt de genade nog meer toe’. Het ‘hoeveel te meer’, dat zowel het ‘ondanks’ als het ‘dankzij’ in zich bergt. Schijnoplossingen van te snelle rationalisaties en mythologieën zoals die in de gnostiek worden geboden – de heerschappij over het kwaad door middel van ‘kennis’ – worden omgezet in een hoopvol begrijpen. We hoeven niet langer het kwaad in z’n afgrondelijke diepten in bedwang te houden met behulp van allerlei rationele symbolen. Zo iets zou onze krachten ver te boven gaan. Maar aan de andere kant hoeven we ook niet met afgrijzen terug te deinzen in ons schulpje, omdat we midden in het kwaad het hoopvolle begrijpen vinden van het ‘hoeveel te meer’ van de genade, dat ons onze hoogste rationele symbolen aanreikt.
In de religies verschijnen symbolen veelvuldig. Dat is te verwachten omdat symbolen de mens raken in z’n verbondenheid met ‘het Heilige’ en ook in de heilige geschriften op vele manieren opduiken, zowel de symbolen van het kwaad als de symbolen van de genade. En aangezien angst is vervangen door hoop kan de zoektocht naar verborgen betekenissen – zowel in negatieve als in positieve zin – erg ver gaan en zelfs een soort synthese bereiken van goed en kwaad. Maar niet alleen in religieuze sferen, ook in de interpretaties van de werkelijkheid in psychoanalyse, chaostheorie, quantummechanica, etc. komt de symbolische rijkdom aan de oppervlakte.
Noten
(*) P. Ricœur, La métaphore vive, Paris, 1975
(**) P. Ricœur, Le conflit des interpr?tations, Paris, 1969
(***) P. Ricœur, Philosophie de la volonté, Finitude et Culpabilité. II. La symbolique du mal, Paris, 1960
(****) Deze beschrijving van uitdrukkingen met een dubbele betekenis vormt juist het hele veld van de hermeneutiek. Op zijn beurt ontvangt het concept van de interpretatie zelf ook een heel bepaalde acceptatie; ik stel voor haar dezelfde extensie te geven als aan het symbool. Interpretatie is dan het werk van de geest dat bestaat uit het ontcijferen van een verborgen betekenis in de directe betekenis om zo de verschillende betekenisniveaus te ontvouwen die zijn geïmpliceerd in de letterlijke betekenis. (Ricœur, 1969, 16)
Ik zou het leuk vinden als je op de gedachten in dit essay of in andere essays wilt reageren.